-
1 Wurzel
Wurzel〈v.; Wurzel, Wurzeln〉♦voorbeelden:etwas hat seine Wurzel in einer Sache • iets vindt zijn oorzaak in ietsetwas mit der Wurzel ausreißen, ausrotten • iets met wortel en al uitroeien -
2 anwachsen
anwachsen♦voorbeelden: -
3 Wurzel fassen
-
4 Wurzel schlagen
-
5 Wurzeln schlagen
-
6 angehen
angehen1 〈 figuurlijk〉opkomen, vechten, strijden2 (beginnen te) rotten, bederven♦voorbeelden:das mag noch angehen • dat kan er nog mee doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈haben/sein〉verzoeken, vragen♦voorbeelden:Probleme geschickt angehen • problemen handig aanpakken3 was mich angeht • wat mij aangaat, betreft -
7 fassen
fassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 pakken, grijpen ⇒ vat krijgen♦voorbeelden:der Wind fasst ins Segel • de wind krijgt vat in het zeilII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 meepakken, grijpen♦voorbeelden:jemanden an, bei seiner schwachen Seite, Stelle fassen • iemand op zijn zwakke plek raken〈 figuurlijk〉 jemanden bei seiner Ehre zu fassen versuchen • op iemands eer(gevoel) proberen te werkeneinen Weg mit Bäumen fassen • een weg met bomen omzomenetwas in Worte fassen • iets onder woorden brengen7 das ist nicht zu fassen! • je houdt het niet voor mogelijk!Vertrauen zu jemandem fassen • vertrouwen in iemand krijgeneinen Vorsatz fassen • zich iets voornemenetwas ins Auge fassen • iets onder ogen zienjemanden ins Auge fassen • iemand op het oog hebben10 Angst, Entsetzen fasste mich • angst, ontzetting greep mij aan1 tot bedaren komen, zich beheersen ⇒ opnieuw zijn evenwicht vinden♦voorbeelden:1 fass dich! • beheers je! -
8 schlagen
schlagen3 behoren (tot), vallen (in)♦voorbeelden:um sich schlagen • erop los slaan, om zich heen slaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 einen Bogen schlagen • een bocht, boog makeneine geschlagene Frau • een door het lot geplaagde vrouwden Rekord schlagen • het record brekenSahne, Teig schlagen • (slag)room, deeg kloppendie Saiten schlagen • (op de snaren) tokkelenWurzel schlagen • wortel schietenmit ihrem Mann ist sie geschlagen • met haar man is zij geplaagd, mooi afein Stück Papier um ein Buch schlagen • een boek in een stuk papier wikkelenjemanden vernichtend schlagen • iemand een verpletterende nederlaag toebrengen3 inslaan, (in)gaan♦voorbeelden:1 du hast dich gut geschlagen! • je hebt je goed gehouden!3 er schlug sich zu uns • hij sloot zich bij ons aan, voegde zich bij ons -
9 verwurzeln
-
10 wurzeln
wurzeln♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 diese Auffassungen wurzeln im Mittelalter • deze opvattingen vinden hun oorsprong in de Middeleeuwen -
11 anwurzeln
anwurzeln♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский